dinsdag 27 mei 2008

Bedrijven zijn geen handelswaar.

Artikel in NRC 21/07/2007
Bedrijven geen handelswaar, maar collectief bezit

"Stop het gezeur over topsalarissen", zo luidde de titel van het artikel van Jort Kelder maar zijn redenering is krom en onethisch.Terecht is er in Nederland en in de politiek & de media steeds weer veel ophef als er weer voorbeelden van deze managers- "graaicultuur" bekend worden. Kelder noemt zelf het voorbeeld van Numico directeur Bennink die door een overname van Danone zelf 80 miljoen euro overhoudt. Het wordt hoog tijd dat de politiek haar verantwoordelijkheid in deze kwestie oppakt en maatregelen doorvoert. De Balkenende norm is wat dat betreft zo gek nog niet. De overheid kan echter nog veel verder gaan. Oud econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen pleitte al jaren geleden voor een norm waarbij de hoogste inkomens maximaal tien keer zo hoog zijn als de laagste inkomens. Helaas hebben maar weinig politici hiernaar geluisterd al heeft Wouter Bos dat recent ook nog eens genoemd. Met Kelder ben ik het eens op het punt waarbij hij stelt dat een extra belasting, de zogenaamde graaitax niet zal werken. Wat wel werkt en dat is al jaren gebleken bij de invoering van een minimuminkomen is het opleggen van een maximuminkomen. Dat is de enige remedie.Of het verschil nu een factor 10,20 of 50 is, maakt niet veel uit als de verschillen maar gebaseerd zijn op een objectief functiewaarde- ringssysteem zoals we dat in Nederland ook al decennia hanteren. Een secretaresse op het gemeentehuis of bij de overheid moet evenveel kunnen verdienen als in het bedrijfsleven. Kelder bepleit ook naar het voorbeeld van Singapore dat ambtenaren best topsalarissen mogen verdienen. Topfuncties bij de overheid moeten inderdaad evenveel kunnen verdienen als in het bedrijfsleven en vandaar ook mijn voorstel voor een eerlijke functiewaardering en een daarop gebaseerd beloningssysteem. De zwaarte en dus ook de verantwoordelijkheid van een functie moet doorslaggevend zijn en niet de marktverhoudingen. Kelder noemt het voorbeeld van een sporters, kunstenaars en entrepreneurs als helden en hun talenten mogen beloond worden. Dat is zeker waar maar waarom verdient een topvoetballer, basketballer, bokser of tennisser miljoenen, terwijl een wereldkampioen zwemmen, tafeltennissen, korfbal, judo, skieën nauwelijks van zijn sport kan leven??? Dat verschil heeft niet te maken met de grootte van de sport maar alleen met commerciële belangen. De eerst genoemde sporten zijn nu eenmaal populair op de televisie. Het heeft niets met kwaliteit te maken. Als managers in termen van Wim Kok zich schuldig maken aan "exorbitante zelfverrijking" heeft dat simpelweg te maken met machtsmisbruik waarvoor ze helaas niet teruggefloten worden door de raad van commissarissen of zoals tegenwoordig zou moeten door de aandeelhouders. Die hebben echter ook alleen Eurotekens voor hun ogen. Managers vergeten daarbij gemakshalve dat de in de loop der tijd opgebouwde waarde van een bedrijf niet hun eigen verdienste is, maar de verdienste van een grote groep mensen zoals ingenieurs en medewerkers. Bedrijven zijn daarom geen handelswaar maar een soort collectief bezit.

R.Thelosen, auteur van het boek Trias Politica Ethica.

Lerarenzelfbestuur heeft de toekomst

Dit artikel is gepubliceerd op het discussieforum van Antrovista

Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie:
Uit de tijd??

Inleiding voor het discussieforum 'De vrijheid van de Vrije School achterhaald?'
Directe aanleiding voor dit artikel was een bezorgde vraag van een onderbouwleerkracht van een vrije school die mijn artikel had gelezen in lerarenbrieven in 2003 als reactie op het eerdere nummer (Pasen 2003) dat ging over 'het besturen van vrijescholen'. Daarin was ik een pleitbezorger van lerarenzelfbestuur en een mandatenorganisatie. Deze persoon wordt nu geconfronteerd met het aanstellen van een schoolleider (en zelfs iemand uit het bedrijfsleven) met steun van ouders en bestuur.
Als je de recente artikelen en opvattingen leest van werkers uit het veld zoals: van bestuursvertegenwoordigers en directies (in het themanummer van Lerarenbrieven jrg 14, no.2 Pasen 2003) en van deskundigen zoals in een boek van A. Bekman getiteld 'Besturen in antroposofische organisaties' (NPI) en 'Waarom doen we zo moeilijk'? of van Ferd van Koolwijk: 'Lucifer, Ahriman en Christus in Organisaties' dan ontstaat de indruk dat de ideeën over Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie grotendeels achterhaald, ouderwets en vooral onwerkbaar worden gevonden en vervangen dienen te worden door een professionele organisatie en managerscultuur.
Kennelijk ook nog met succes want er zijn in Nederland nog maar weinig vrije scholen die nog werken met deze ideeën en uitgangspunten.
Heeft het gedachtegoed van R. Steiner uit begin 1900 en de vele uitwerkingen en verdiepingen van denkers als Ernst Lehrs in 1956 ('Republikanisch, nicht Demokratisch) of later D.Brüll (1988 'Republikanisch und Demokratisch') en artikelen van Mouringh Boeke, Fred Beekers, Hans Peter van Manen en Lex Bos opeens aan waarde ingeboet en haar betekenis verloren ???
Zelf beschouw ik het eerder als een tijdelijke hype of trend die momenteel rondwaart in onze maatschappij waarin het management- en marktdenken in alle sectoren van onze samenleving de overhand lijken te hebben en instituties van het geestesleven in ernstige mate bedreigen en in verwarring brengen. Ook de overheid lijkt het vrije marktdenken en het resultaat denken volledig te hebben omarmd en alle publieke taken te privatiseren en het krachtenspel over te laten aan de markt.
Aan R. Steiner hebben we de maatschappijvisie van de sociale driegeleding te danken die de samenleving onderverdeeld in drie verschillende gebieden waar verschillende basis- of ethische principes bepalend moeten zijn. In het geestesleven (sociaal-culturele leven inclusief onderwijs en wetenschap) hoort de vrijheid het leidende beginsel te zijn. In het economische leven broederschap en in het rechtsleven de gelijkheid.
Het onderwijs en haar instituties horen in het gebied van het geestesleven thuis. R.Steiner heeft onderwijs ook terecht opvoedkunst genoemd en daarbij is vrijheid een belangrijke voorwaarde.
In een school met een team van leerkrachten betekent dat vanzelfsprekend dat de leraren tezamen verantwoordelijk zijn voor het bestuur, de leiding en het beleid van de onderwijsorganisatie. Alleen dan is de vrijheid en verantwoordelijkheid gewaarborgd, die nodig is zodat leerkrachten hun kunstzinnige werk met en voor kinderen goed kunnen doen en daarbij het vertrouwen hebben van de overheid (financier) en de ouders.
Volgens mij is het ook een grote misvatting om te denken dat lerarenzelfbestuur alleen mogelijk is wanneer een school volledig los staat van de overheid en overheidsfinanciering beschouwd wordt als een onrechtmatige afhankelijkheid. Leraren zouden als 'ondernemende' en volledig verantwoordelijke medewerkers ook juridisch de aansprakelijkheid moeten dragen. Een aantal scholen heeft hier in het verleden ook mee geëxperimenteerd via verschillende rechtspersonen als lerarencollectief.
Een school is echter geen bedrijf en dus telt de resultaatverantwoordelijkheid op een heel andere meer geestelijke morele manier in plaats van het te beschouwen als risicodragend ondernemerschap.
Integendeel de overheidsfinanciering voor onderwijsorganisaties is juist een belangrijke voorwaarde als een financiële basis waar de maatschappij en de belastingbetalers recht op hebben. Het probleem schuilt hem eerder in de overheidsbemoeienis inhoudelijk waartegen bezwaar mag worden aangetekend. De overheid dient te zorgen voor de faciliteiten (gebouw, inrichting, energie en onderhoudskosten) en salariëring van de leerkrachten. Dan pas is de leerkracht vrij(gesteld) om zijn vrije beroep goed te kunnen uitoefenen en zich dient indachtig de sociale hoofdwet iedere maand hoeft af te vragen of er wel genoeg inkomsten zijn binnengekomen zodat de lonen betaald kunnen worden.
De essentie van lerarenzelfbestuur is dat er in het onderwijs geen juridische of personele scheiding is tussen bestuur of leiding van de school en de uitvoering van onderwijsproces. Alle organisatorische, financiële en personele kwesties zijn ondergeschikt (slechts voorwaardenscheppend) aan het onderwijsproces. Het bestuur en beleid dienen dus bij de leerkrachten te liggen en niet bij professionals of managers, die alleen kennis hebben van organiseren, boekhouden, juridische en facilitaire kwesties etc. In het laatste geval wordt het onderwijs onherroepelijk ondergeschikt.
Mag er dan geen wettelijk bepaald bestuur zijn? Jawel, want volgens de wetgever dient afhankelijk van de rechtsvorm (Stichting of Vereniging) er een bestuur te zijn dat de eindverantwoordelijkheid formeel draagt en aansprakelijkheid heeft. Dat is een zorgvuldigheidsvereiste vanuit de overheid dat bedoeld is om erop toe te zien dat gemeenschapsgelden goed besteed en beheerd worden. Een school die wil werken met een vorm van lerarenbestuur kan daar juist groot voordeel uit putten als zij een wettelijk bestuur heeft dat bestaat uit ouders of deskundigen op het gebied van arbeidsrecht, overheidsfinanciering en wetgeving, of financieel/juridisch deskundig is.
In de bedrijfseconomie kent men het principe van 'checks and balances', dat ervoor zorgt dat uitvoering en controle niet bij een persoon ligt. Men kan niet boekhouder zijn en tegelijkertijd de controlerende accountant zijn. Ook in de politiek hanteren we dit balansprincipe maar dan in een driedeling het 'trias politica principe', met daarin een scheiding tussen wetgevende(regering en 1e kamer), uitvoerende(ministeries en ambtenaren) en controlerende macht (rechtspraak en 2e kamer).
Een bestuur en medezeggenschapsraad kunnen een team van leraren juist ondersteunen, adviseren en begeleiden bij het opstellen van een jaarrekening, personeels- en arbobeleid en andere zaken. Zij kunnen beleidsplannen opgesteld door leerkrachten beoordelen en adviseren op basis van hun persoonlijke deskundigheden en maatschappelijke vereisten. Een schoolbestuur moet echter niet inhoudelijk onderwijsbeleid gaan ontwikkelen. Dat is het domein van de leerkrachten.
Vanuit een dergelijke taakopvatting heb ik zelf ook enige jaren in het bestuur gezeten o.a. als penningmeester van de Vrije School de Regenboog, een basisschool in Eindhoven-Zuid.
Dus er hoeft geen moeilijke en feitelijk onrechtmatige convenant afgesloten te worden waarbij bestuursleden formeel afstand doen van hun wettelijke bevoegdheid en deze delegeren naar de beleidsgroep, zoals in het verleden wel is gebeurd. Vertrouwen is een grote deugd, die echter actief en regelmatig 'verdiend' moet worden door het midden te houden tussen blind vertrouwen en wantrouwen. Het is als een evenwichtsbalk die voortdurend manoeuvreren vereist. Openheid en transparantie zijn daarbij de sleutelwoorden.
Hoe zit het dan met inspraak en medezeggenschap van ouders en leerkrachten via een schoolmedezeggenschapsorgaan of ouderraad?
Ook hiertegen hebben veel vrije scholen in het verleden krampachtig stelling genomen en zich verzet of op zijn minst een ontmoedigingsbeleid gevoerd als het ging om het instellen van een medezeggenschapsraad voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Ook dit is naar mijn mening onterecht.
Door de wet is voorgeschreven dat scholen de mogelijkheid van een medezeggenschapsraad moeten creëren en actief stimuleren en steunen.
Het heeft geen zin vanuit een beperkte visie op lerarenzelfbestuur deze ontwikkeling tegen te houden en ouders, leerlingen aan de zijlijn te laten staan. Integendeel overleg en advisering kunnen heel vruchtbaar zijn en het draagvlak bieden voor een goed beleid en vertrouwensbasis voor ouders en leerlingen. Hier spreek ik uit eigen ervaring aangezien ik ruim zes jaar lid en voorzitter van de school-(deel)gemeenschapsraad ben geweest van het Novaliscollege (een Vrije schoolgemeenschap VMBO-t, HAVO en VWO in Eindhoven). Werkelijke inspraak en letterlijk meepraten is nog veel belangrijker dan meebeslissen. Het adviesrecht is belangrijker dan het instemmingsrecht. Het bewaken van zorgvuldigheid en procedures is een heel belangrijke taak los van de feitelijke instemming. Dat laatste is slechts een stok achter de hand voor zeer belangrijke kwesties, waarvan je eigenlijk hoopt dat ze nooit gebruikt hoeven te worden. Preventief informeren is belangrijker dan achteraf toetsen.
Wat betekent lerarenbestuur nu in praktijk?
Moeten alle leraren meebesluiten bij beleidsmatige en organisatorische vraagstukken en plannen? De gruwel van iedere organisatie waarbij het idee van consensus en draagvlak tot in het extreme wordt uitgevoerd?
Natuurlijk niet. Er mag best een 'primus inter paris' (de eerste onder gelijken) zijn die aanspreekpunt is en tijdelijk de eindverantwoordelijkheid heeft voor bestuurlijke, personele en organisatorische problemen. Tijdelijk moet de macht gecentraliseerd zijn bij één persoon, de mandataris. Die daarvoor de steun heeft gekregen van het hele team via verkiezingen en benoemingen om gedurende een periode van een jaar of twee jaar de functie of taak naar behoren uit te voeren. Voor iedere speciale taak of rol dient iemand gekozen en benoemd te worden omdat hij/zij daarvoor het meest getalenteerd of geschikt voor is, maar uiteraard tijdelijk en niet voor onbepaalde tijd.
Denk daarmee aan leden van de aannamecommissie, personeelsgroep, bestuursraad, beleids-(voorbereidings) groep, dagelijkse leiding, middenbouw of bovenbouwcoördinator. Deze mensen willen het vertrouwen hebben van collega’s om te kunnen werken maar moeten ook verantwoording afleggen en wordt de benoemingstermijn gelimiteerd. Zoals ook in besturen van Stichtingen en Verenigingen dit heel normaal en vanzelfsprekend is. Ook bij de overheid in regering en parlement. Ook in de Universitaire wereld kenden we dit principe met een hoogleraar die tijdelijk de functie van rector magnificus uitoefent. Uiteraard altijd maar tijdelijk om op langere termijn machtsmisbruik te voorkomen en dat steeds weer het lerarencollege de regie, eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Dat is de essentie van een mandatenorganisatie als een concrete uitwerking van het ideële principe van Lerarenzelfbestuur.
Het feit dat er zoveel literatuur over is geschreven en er verschillende visies bestaan op de concrete uitwerking of invulling van deze concepten van lerarenzelfbestuur en mandatenorganisatie zal misschien voor onduidelijkheid en verschillende interpretaties zorgen, maar het mag echter niet zo Zijn dat deze principes opeens van tafel geveegd worden. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld om een eigen werkbare vorm te ontwikkelen maar het mag niet zo zijn dat we uit gemakzucht deze belangrijke ideeën overboord zetten. Hoe geloofwaardig is een vrije school nog als de steeds meer delen van het mens-, wereld-, maatschappij- en/of organisatiebeeld schrappen omdat ons dat beter uitkomt??
Dat wordt in de hand gewerkt omdat er een voortdurende machtsconcentratie is opgetreden in scholenland. Van de 14 Bovenbouwen in Nederland zijn er een aantal overkoepelende juridische constructies gemaakt zodat er nog maar een handvol zijn waar en beperkte groep van mensen al jaren de dienst uitmaken. Ook bij het vrije school basisonderwijs (ongeveer 70 in Nederland) treedt die conglomeraatvorming op; zo bestaat er een stichting Pallas die 12 vrije scholen in Zuid Oost Nederland omvat. Daarmee verdwijnt ook een noodzakelijke eigen vrije ontwikkeling en diversiteit in organiseren en besturen. Machtsconcentratie en gelijkvormigheid zijn onmiskenbaar het gevolg. De huidige machtshebbers (directies en besturen) hebben er rechtstreeks zelf belang bij om aan het stuur te blijven en dus deze ideeën van lerarenzelfbestuur af te serveren. Het is echter de moed en de wil van de gezamenlijke leerkrachten (en ouders) nodig om dit tij te keren!!
De parlementaire democratie is ook ontstaan omdat de macht van de alleenheerser of machthebber (president of koning) opgeëist is door het volk.
Laat je niets wijsmaken. Om in termen van Ferd Koolwijk te spreken. Zonder zelfbestuur en een mandatenorganisatie hebben Ahriman en Lucifer nog meer vrij spel! Ferd heeft ook weleens tijdens een algemene vergadering van de (toen nog) Bond van Vrije Scholen geopperd dat vergaderingen de grootste tijdsverspilling waren in organisaties.
Helaas ben ik ook dat niet met hem eens. Wat is het alternatief: geen overleg meer, geen onderonsjes? Ieder op zijn eigen eiland? Kennen we de gevleugelde bijbeluitspraak niet meer: 'Wanneer twee of meer uit mijn naam samen zijn dan ben ik in Uw midden' . Laat dat de oefenweg van Christus zijn.

Sociale Driegeleding brug naar maatschappelijke transformatie

Publicatie in Tijdschrift sfinx Jaargang 93/1



Sociale driegeleding
-een brug naar maatschappelijke transformatie
In dit blad wordt veelvuldig gewag gemaakt van ervaringen in het kader van zelfbezinning en zelfverwerkelijking. Dit proces van persoonlijke transformatie is zinvol en nodig, maar waar het mij uiteindelijk om gaat is of we daarmee ook sociaal en maatschappelijk transformeren.
Een zelfbezinning, die mogelijk leidt tot een hernieuwd zelfbesef, kan betekenen: een nieuwe of eerlijker manier van met elkaar omgaan.
Tegelijkertijd echter heb ik het gevoel dat het ook nodig is om op zoek te gaan naar nieuwe vormen in termen van structuren of verbanden, die dienstbaar kunnen zijn om het proces van sociale en maatschappelijke transformatie te bevorderen.
In deze bijdrage wil ik daar wat gezichtspunten en ervaringen voor aandragen.

Maatschappelijke waarden
De fundamenten van ons huidige democratische bestel zijn van oorspong de idealen uit de Franse Revolutie: Liberté, Egalité en Fraternité. Deze begrippen zijn uitgegroeid tot de belangrijkste maatschappelijke waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap, of solidariteit, die ook ten dele verankerd liggen in de grondwet. Zo kennen we bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst, vereniging en meningsuiting. Toch is er iets bijzonders met deze waarden aan de hand. Tot het uiterste doorgeredeneerd sluiten deze drie elkaar uit. Wanneer je de vrijheid als het leidende principe neemt, dan dreigt in een samenleving de ongelijkheid groter te worden, mede als gevolg van een toenemend egoïsme. Als je de gelijkheid voorop stelt en consequent als uitgangspunt van (overheids-)handelen neemt, dan leidt dit onherroepelijk tot een aantasting van de vrijheid.
Vrijheid, gelijk en solidariteit lijken aan elkaar tegengesteld en mogen daarom niet verabsoluteerd worden voor het gehele maatschappelijke gebeuren. Op de een of andere manier dienen ze elkaar in evenwicht te houden, maar hoe?

Sociale Driegeleding
Volgens Rudolf Steiner* horen deze drie waarden thuis in drie verschillende gebieden van het sociale of maatschappelijke leven. Gebieden die we wel kunnen onderscheiden binnen het geheel, maar niet kunnen scheiden. Daar gebruikte hij dan ook de term sociale driegeleding (en niet driedeling) voor. Zo onderscheidt hij het rechtsleven, het geestelijk- culturele leven en het economische leven als drie verschillende werkingsgebieden of geledingen in de maatschappij. In deze verschillende gebieden horen deze drie fundamentele waarden thuis en wel zo dat in het rechtsleven het gelijkheidsbeginsel uitgangspunt moet zijn.

Voor het huidige recht is het ook zo dat iedereen 'gelijk' is, - ongeacht afkomst, rang of stand. Deze verworvenheid maakte een eind aan wat vroeger bekend stond als klassenjustitie. Tot het rechtsleven behoren niet alleen de rechtspraak, maar ook de overheid die de publieke belangen behartigt.
Het principe van de vrijheid hoort bij uitstek thuis in het geestelijke of culturele leven, waarbij we moeten denken aan kunst, religie, onderwijs, wetenschap en gezondheidszorg. In dit gebied zou de mens maximale vrijheid moeten hebben om zich te kunnen ontplooien naar aard, aanleg en capaciteiten.
Wat overblijft is dan het economische leven, d.w.z. dat terrein van het maatschappelijk leven waar het gaat om de voortbrenging en verhandeling van goederen en/of het leveren van diensten. Op dit terrein zou de solidariteit het leidend beginsel moeten zijn. Dit lijkt in eerste instantie misschien vreemd, maar als we kijken waar de economie eigenlijk toe dient, dan is dit solidariteitsbeginsel heel begrijpelijk.
Door economisch actief te zijn brengen we producten voort of leveren we diensten, waarmee we in de behoeften van anderen kunnen voorzien. Dat is het principe van solidariteit, opgevat als 'werken voor onze medemens'. Je zou ook aan dit begrip het christelijke beginsel van naastenliefde kunnen koppelen. Wat misschien toch twijfels oproept is het feit dat we het economische verkeer ook associëren met winst maken en zelfverrijking. Dat strookt niet met het idee van solidariteit. Maar naar mijn mening is die zelfverrijking alleen het gevolg van misbruik; dat maakt het principe van solidariteit nog niet ongeldig.

Assoclaties
Ook om andere reden kun je zeggen dat het economische verkeer nog niet optimaal functioneert vanuit het principe van solidariteit. Nu is het nog zo dat grote belangengroepen buitengesloten zijn van de besluitvorming over economische ontwikkeling. Met name consumenten zijn niet actief betrokken in economische keuze- en afwegingsprocessen. Het gevolg hiervan is een zekere mate van econo­mische verspilling en overcapaciteit.
Steiner** pleit dan ook voor associaties van producenten, handelaren en consumenten die gezamenlijk besluiten nemen. Juist vanwege de verschillende belangen die iedere partij hierbij heeft is het noodzakelijk deze bij elkaar te brengen om zo een optimale economische ontwikkeling te realiseren. Sommigen zouden kunnen beweren dat producenten en handelaren in ons huidige vrije marktsysteem wel degelijk rekening houden met de belangen van de consumenten, bijvoorbeeld via marktonderzoeken. Toch is dat een omkering van de zaak, want eerst bedenkt of ontwikkelt een bedrijf een product en vervolgens wordt gekeken hoe dit 'afgezet' kan worden. Het gaat hierbij veelal om kunstmatig gecreëerde in plaats van authentieke behoeften. Wie heeft er gevraagd om (behoefte aan) milieubedreigende producten, ongezonde voedingssupplementen en onnodige verpakkingen die alleen maar 'meer inhoud' suggereren? Niemand..., inderdaad. Alleen de eindgebruiker en consument kent zijn eigen behoeften en dat zou het vertrekpunt moeten zijn, waarna producenten hun kennis en inzicht kunnen inbrengen om een dergelijk product te maken en vervolgens de handel ingeschakeld wordt om het product op de juiste plaats en in de juiste hoeveelheid bij de afnemer te brengen. Er is veel onnodige concurrentie - die ook verschillend werkt - om de consumenten te veroveren. Direct overleg en goede afspraken zoals in de 'associatievorm' bepleit, maken dit overbodig. Om misverstanden te voorkomen wil ik erop wijzen dat ik geen voorstander ben van een strak geleide planeconomie, zoals die in China en in de voormalige Sovjet-Unie bestond. Daar is het de overheid die voorschrijft hoeveel schoenen en kleding er gemaakt moeten worden, waarmee ook ieders persoonlijke behoeftevervulling gemanipuleerd wordt. Het klinkt misschien raar, maar ook in hun behoeften zijn mensen heel verschillend.

Samenhang en evenwicht
Helaas is er in onze tijd weinig bewustzijn voor de zinnigheid van dit driegeledingsmodel, waardoor het noodzakelijke evenwicht niet wordt bereikt. Zo kan het gebeuren dat economische belangen en waarden ook hun invloed krijgen in een gebied waar ze niet thuishoren, zoals in het geestesleven, of wanneer het gelijkheidsprincipe van het rechtsleven oneigenlijk binnendringt in het economische leven, of het geestesleven. Daarvan zijn legio voorbeelden te geven. Je kunt denken aan de aantasting van de vrijheid van onderwijs wanneer economische krachten invloed gaan uitoefenen op de inrichting van het onderwijs, of wanneer de overheid met haar wetgeving de inhoud van het onderwijs gaat voorschrijven. Deze processen vinden op dit moment al plaats en weinigen zien hierin een sluipend gevaar. lets soortgelijks doet zich voor als de media in handen komen van economische belangengroeperingen, die de redactievrijheid aantasten en media gebruiken als reclamekanalen; of als de overheid censuur uitoefent op de berichtgeving.
Het gaat om het juiste evenwicht tussen de drie maatschappelijke geledingen, dat ook wordt verstoord wanneer er een deling optreedt. Om dat te kunnen begrijpen is het nodig oog te hebben voor de samenhang tussen deze drie gebieden. Zoals al eerder is aangegeven behoren onderwijs en wetenschap tot het geestelijk-culturele leven, waar de vrijheid het 'leitmotiv' zou moeten zijn. De 'eindproducten' van scholing en onderzoek zijn geschoolde mensen en kennisproducten, of fundamentele ontdekkingen. De vruchten van het geestesleven zijn van grote betekenis als ze in het economische verkeer worden gebracht. Het economisch leven 'maakt' geld met de verworvenheden van het geestelijke leven. Daarvoor in ruil zou het economische leven dus geld moeten afdragen om het geestelijke leven gezond te houden, maar zo dat 'belangen' erbuiten blijven. De kringloop is pas gesloten als het bedrijfsleven het onderwijs en de wetenschap (denk ook aan research en development) financiert - maar dan alleen in de vorm van vrije schenkingen, dus zonder tegenprestaties. Dat gebeurt nu ook al via door de overheid opgelegde belastingen, maar veel te weinig (denk aan de oneigenlijke zelfverrijking) en bovendien ook niet rechtstreeks. Dat laatste heeft als gevolg dat juist dan ook de gelijkheidsprincipes meespelen in de verdeling van de middelen over het geestesleven. 'Gelijke monniken, gelijke kappen', geldt immers wel in het rechtsleven, maar niet in het geestesleven. Een bloeiend geestesleven ontstaat juist dankzij een grote diversiteit en verscheidenheid en een streven naar voortdurende veranderingen.
Gelukkig zijn er voorbeelden van bedrijven die dit intuïtief al doen. Zo is er het voorbeeld van het Nederlandse bedrijf 'Van Leer Industries' dat zich bezighoudt met industriële verpakkingen, zoals vaten, en een vast deel van de winst schenkt aan een stichting die daarmee onderwijsactiviteiten financiert.
Ook de cosmeticaketen 'Body Shop' (opgericht in Groot-Brittannië door Anita Roddick) en de Amerikaanse keten van ijscowinkels 'Ben & Jerry's Homemade' zijn voorlopers op dit gebied.
Er is pas sprake van evenwicht als het rechtsleven (c.q. de overheid) d.m.v. wetgeving de maatschappelijke gebieden van geestesleven en het economische leven beschermt tegen oneigenlijke inmenging of vermenging, zodat elk zich naar eigen aard en volgens bijbehorende principes gezond kan ontwikkelen. Daarnaast moet zij erover waken dat er wel een geldkringloop tussen de economie en het geestesleven ontstaat, zonder dat dit gepaard gaat met belangenvermenging. Het geestesleven heeft recht om zich 'vrij' te ontwikkelen, los van de overheid en het economische krachtenveld, net zo goed als het economische leven het recht heeft om zich indachtig het solidariteitsprincipe te ontwikkelen. Dat betekent geen oneigenlijke gelijkheid bij economische behoeften (zoals het voorbeeld van de uniforme kledij in China ten tijden van wijlen Mao), maar ook niet 'vrij' om de markt te domineren en uit te buiten.

Groot of klein?Deze sociale driegeleding is op allerlei niveaus te onderscheiden. Niet alleen op het niveau van de hele maatschappij. ledere organisatie heeft te maken met vraagstukken van alle drie de gebieden. Je kunt denken aan rechtsprincipes als het gaat om besluitvorming, aan economische afwegingen als het gaat om be­hoeften en producten, of aan een geestesleven in de vorm van vragen van ethische, religieuze of principiële aard.
Brüll *** heeft daarom de idee gelanceerd om ook in organisaties en instellingen te beginnen met sociale driegeleding door het instellen van drie organen voor de bijbehorende vraagstukken.
Zo zou iedere organisatie een rechtsorgaan, een economisch orgaan en een orgaan voor geestelijke, culturele vraagstukken moeten hebben. De kunst (of de leerweg die we vervolgens moeten gaan) is dan de verschillende vragen, problemen die in een organisatie voorkomen in de juiste kring voor te leggen en te bespreken, volgens de daar geldende principes.

Praktische ervaring
Zelf heb ik als bestuurslid van een Vrije School met een Onderbouw enige jaren geprobeerd om vanuit de ideeën van de sociale driegeleding te werken. Om daarvan een aantal ervaringen weer te geven is het nodig een beeld te hebben van de organisatie. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het college van leerkrachten, vanwege het feit dat het een school is en dus behoort tot het geestesleven, het belangrijkste orgaan (van het geestesleven in dit geval) is en ten aanzien van de te nemen beslissingen een vetorecht heeft. Als orgaan bewaakt zij de pedagogische en didactische uitgangspunten en maakt zij dienovereenkomstig haar beleid voor de school. Zij is daarin ook maximaal 'vrij' en zou daarin ook niet gehinderd mogen worden door de overheid of de inspraak van ouders. Hetzelfde geldt echter voor een individuele leerkracht die vrij moet zijn om les te geven naar eigen inzicht en opvattingen. Natuurlijk heb je als leerkracht wel een aantal uitgangspunten en waarden gemeenschappelijk met de school. Niet voor niets kiest iemand ervoor juist op zo'n school te werken. En de school trekt ook juist mensen aan met een zekere geestverwantschap.

Bestuur
Als Stichting en in het kader van de subsidiëring heeft een school ook een Bestuur, dat formeel naar de overheid toe de eindverantwoording heeft en ook aanspreekbaar is voor bijvoorbeeld de onderwijsinspectie. Het Bestuur is op te vatten als het rechtsorgaan binnen de school, waar uiteindelijk de besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Een probleem daarbij is dat het bestuur formeel ook de financiële zaken in haar portefeuille heeft, via de penningmeester. Vanuit het gedachtegoed van de sociale driegeleding is het echter wenselijk deze economische functie te scheiden of los te weken uit het bestuur, bijvoorbeeld via het instellen van een financiële werkgroep. In het bestuur, of de kring waar de besluitvorming plaatsvindt, worden dus pedagogische en economische belangen uiteindelijk meegenomen nadat ze in de betreffende organen zijn voorbesproken en voorzien zijn van adviezen.
Binnen deze school schortte het vooral aan een rechtsbewustzijn, of om precies te zijn: aan vastgelegde regels, procedures en statuten. Onder het motto 'vrijheid - blijheid' hadden vooral de leerkrachten een weerstand tegen vastgelegde en beargumenteerde afspraken of algemeen geldende principes. Het ontbreken van regels en schriftelijke afspraken schept echter onzekerheid en vooral onduidelijkheid en kan uiteindelijk zelfs leiden tot willekeur; vandaag zo en morgen weer anders. Terwijl het vastleggen in procedures juist in dit geval de pedagogische vrijheid beschermt, en tegelijkertijd tegemoetkomt aan rechtsprincipes als gelijke behandeling.
Bij belangrijke zaken binnen de school zitten ook rechtsvragen zoals: welke criteria?, welke procedures? wie neemt de besluiten? hoe verloopt de informatie of communicatie? Denk aan het aannamebeleid (van leerkrachten en kinderen); schoolrijpheid (welke kinderen uit de kleuterklas zijn klaar voor de onderbouw?); het splitsen of juist combineren van groepen; klachten; redactiewerk voor het schoolblad; de vertegenwoordiging van ouders.
Er bestond natuurlijk wel een zekere gewoontevorming, die echter nergens vastgelegd en dus sterk persoons- en situatiegebonden was.
Mocht iemand misschien denken dat ik een voorstander ben van een rigide bureaucratische schoolorganisatie waar formulieren in vijfvoud rondgaan, dan moet ik die persoon teleurstellen. Waar het om gaat is dat in een organisatie waar een tiental leerkrachten en een honderdtal ouders rondlopen juist helderheid en inzichtelijkheid moet bestaan ten aanzien van belangrijke en terugkerende onderwerpen en dan ontkom je niet aan enige vastlegging op papier. En er ontstaat pas een collectief leerproces als deze regels of procedures ook nageleefd worden en uiteraard indien nodig worden bijgesteld. Aangezien procedures niet alleen duidelijkheid, maar vooral ook (rechts)bescherming voor alle betrokkenen bieden, is er in drie jaar tijd vanuit het bestuur aan al deze zaken gewerkt.
Er zijn redactie- en ouderraadstatuten opgesteld, er is een klachtenprocedure ontworpen en ingevoerd, een procedure voor het aannemen van kinderen en ook een voor de gang van zaken rondom schoolrijpheid. Dat waren soms moeilijke discussies en er was vooral veel geduld en volharding nodig om ze tot een goed einde te brengen, maar het bracht uiteindelijk rust en tevredenheid. Ten aanzien van zaken die te maken hadden met ontwikkelingen of veranderingen voor het komend schooljaar (wel of niet combineren van klassen, wel of niet uitbreiden met een derde kleuterklas), die de hele school betroffen, werd gekozen voor een brede besluitvormingsprocedure.
Daarbij werden meerdere open avonden belegd voor alle betrokkenen (leerkrachten, ouders en bestuursleden) om te komen tot een duidelijke beeld-, menings- en uiteindelijke besluitvorming. Het voordeel hiervan is dat alle relevante informatie en de verschillende gezichtspunten op tafel komen, zo wordt het draagvlak en de acceptatie voor de te nemen beslissing vergroot, zonder dat de pedagogische vrijheid wordt aangetast.

Individu en gemeenschap
Mij heeft dit alles gesterkt in de mening dat sociale driegeleding niet alleen een interessante theorie is, maar vooral ook praktisch nuttig. Zij is een bruikbaar instrument als het gaat om sociale en maatschappelijke transformatie waarbij individuele kwaliteiten, rechten en behoeften op de juiste plaats werkzaam zijn in het sociale verkeer, want het kernthema van dit verhaal was: 'Hoe kan zelfbezinning en zelfverwerkelijking ook maatschappelijk vruchtbaar zijn?'
Zelf heb ik veel geleerd van het werken met dit model voor sociale driegeleding. Voor mij fungeerde het als een 'bril' om niet alleen naar de maatschappij en naar organisaties te kijken, maar ook naar mijn eigen rol in het geheel. Het driegeledingsmodel blijkt een toepasbaar hulpmiddel om je als individu optimaal te kunnen inzetten in de gemeenschap waarvan je deel uitmaakt.
Het is heel inspirerend om te merken dat zo'n theoretisch model in de praktijk werkt, dat het aansluit bij ervaring. Het overleg werd werkelijk productief voor de organisatie als geheel, en wij konden als betrokkenen daarin het gevoel krijgen dat we daadwerkelijk gestalte gaven aan de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

* Kernpunten van het sociale vraagstuk, door Rudolf Sterner. Uitgave: Vrij Geestesleven.
** De noodzaak van associates in het economisch leven, door Rudolf Steiner. Uitgave: Christofoor.
*** De sociale impuls van de Anthroposofie, door Dieter Brüll. Uitgave: Christofoor.

Associatieve Economie en het verhaal van de straatstenen

 
Onderstaand artikel is gepubliceerd in Tijdschrift Driegonaal juni 2007
 
 
Een gezonde economie is gebaat bij onderlinge afspraken, die economisch gezien effectief zijn. In de praktijk zijn dat soort afspraken wettelijk gezien verboden. Dat ondervonden een twintigtal producenten van betonnen straatstenen die in 2006 door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een boete kregen opgelegd. Zij hadden onderlinge afspraken gemaakt over het verdelen van binnengekomen orders. Volgens de wet op de mededinging is dat strafbaar omdat het de vrije concurrentie belemmert en de markt(afnemers) zou benadelen. Natuurlijk is het goed dat er een onafhankelijke autoriteit is, die toeziet op een gezonde werking van het economische verkeer.

Monopolievorming en onderlinge prijsafspraken die nadelig zijn voor de consument dienen verboden en bestraft te worden. Toch kunnen we de vraag opwerpen of in het geval van de betonnen straatstenen het de bedoeling was om de markt te verstoren of te benadelen, of dat er misschien sprake was van een gezonde economische intuïtie om zelfstandige bedrijven zinvol te laten samenwerken. Een betonnen straatsteen is, technologisch gezien, een eenvoudig te produceren standaardproduct waarop geen concurrentievoordeel te behalen valt door je te onderscheiden in kwaliteit (kleur, afmeting of samenstelling) of service. De overheid, en vooral provincies en gemeenten, is de grootste afnemer van deze stenen, die worden gebruikt voor de bestrating van straten en voetpaden, en hanteert daarbij standaardeisen. De ‘straatstenenmarkt’ is dus een pure prijsmarkt waar bedrijven ertoe veroordeeld zijn om elkaar te beconcurreren op prijs. Door deze concurrentie zal de marge slinken en de verkoopprijs nauwelijks boven de kostprijs liggen. Zakt men onder de kostprijs dan leidt dat op de langere termijn tot faillissementen. De NMa bestrafte deze bedrijven omdat de producenten de onafhankelijk van elkaar ontvangen orders inventariseerden en deze onder elkaar verdeelden. Dankzij deze hoeveelheidafspraken kon de productiecapaciteit van de verschillende bedrijven optimaal worden ingezet: bedrijven hoeven geen productie stil te leggen en personeel te ontslaan omdat ze te weinig orders hebben. Andere bedrijven hoeven geen extra investeringen te plegen en extra personeel aan te nemen omdat zij juist veel orders hebben.

 
Dergelijke onderlinge afspraken kunnen juist gezond op de economie werken omdat ze verspilling van menskracht, machines en grondstoffen helpen voorkomen. Een vorm van associatieve economie dus. Geen economisch maar een juridisch verschil. Veel bedrijven in andere sectoren doen hetzelfde, denk maar aan Van der Leegte (VDL), een conglomeraat van bedrijven in de metaalsector, en Damen Shipyards als verzameling van kleinere bedrijven in de scheepsbouw. Het enige verschil is dat zij een juridisch geheel vormen (BV of NV). Dat maakt een onderlinge (interne) verdeling van binnengekomen orders wél geoorloofd.

De geldende economische wetgeving ‘dwingt’ bedrijven dus als het ware om elkaar kapot te concurreren of te fuseren door elkaar over te nemen, waardoor een oligopolie of zelfs een monopolie kan ontstaan dat de markt wél kan overheersen. Het meest bekende voorbeeld daarvan was Joep van de Nieuwenhuizen, die eind jaren negentig geprezen werd als vindingrijke, Brabantse bedrijvendokter die kleinere metaalbedrijven overnam en inlijfde in de Begemangroep. Na jaren van acquisities werd hij zo groot dat hij reuzen als het defensieconcern RDM kon overnemen. Daarna raakte hij echter steeds vaker in opspraak vanwege financiële malversaties. Zo loopt er momenteel een juridische procedure tegen hem wegens verdenking van het betalen van steekpenningen aan het regime Pinochet in Chili rond de verkoop van Leopardtanks. Concurrentie en rentmeesterschap. Hoezo gezonde “vrije concurrentie”? Vrije concurrentie op het gebied van ideeën en technologische innovaties om economische processen nog efficiënter en doelmatiger te laten verlopen is een goede zaak.
 

Goed ondernemerschap is juist een vorm van goed rentmeesterschap om alle productiefactoren (kapitaal, machines, arbeid, informatie en grondstoffen) zo in te zetten dat er een goed economisch resultaat geleverd wordt met minimale verspilling en optimaal rendement. In de jaren zeventig van de vorige eeuw schreef de Engelse econoom E.F. Schumacher een boekje “Small is beautiful” dat werd omarmd door de antikapitalistische kleinschaligheidsbeweging. Schumacher is veelal verkeerd begrepen. Hij nam de menselijke maat als uitgangspunt en gaf aan dat de technologie kleinschalige menselijke productieverhoudingen moest creëren en geen mammoeten van conglomeraten, zoals de moderne multinationals. Maar veel belangrijker nog was zijn overtuiging dat iedere economische activiteit zijn eigen “optimale schaal” had. Voor energieopwekking of waterwinning is dat een andere schaal dan voor broodbakken of de productie van papier. Zoals het axioma luidt: in de economie gaat het om ‘schaarse’ goederen. Daar goed mee omgaan is de hoofdopgave van ieder economisch systeem en dat houdt in dat verspilling in alle opzichten dient te worden voorkomen. Volledige vrije mededinging leidt vaak tot verspilling en zelden tot de gewenste innovaties.
 

Een associatieve economie met onderlinge afspraken voldoet daaraan wel. De door Rudolf Steiner bepleite solidariteit in het economische verkeer verdient een echte kans boven de nu gehanteerde vrijheid in het economische verkeer, die meer een gedwongen vrijheid is die tot grote economische schade leidt. Solidariteit in de economie betekent de belangen van alle partijen (producenten, handelaren en consumenten) respecteren en onderling in balans brengen. Dan zijn afspraken over kwaliteit, hoeveelheden, plaats en prijs noodzakelijk en zinvol!
 
 

Boek over Sociale Driegeleding




Vakblad SCOPE : Tijdschrift voor Bedrijfskundig Ingenieurs
Uitgave September 2006

BOEKRECENSIE:
Titel: TRIAS POLITICA ETHICA
Subtitel: Een politiek-ethische bijdrage aan de waardendiscussie,
Schrijver: Ruud Thelosen.
ISBN-nummer: ISBN 90-73310-42-3

Dit boek gaat over actuele maatschappelijke vraagstukken. Aan de orde komen “de wurggreep” van de economie op de cultuur, economische invloeden in onderwijs en wetenschap, economische belangen binnen de politiek, dilemma’s in de gezondheidszorg, media & de publieke ruimte en inkomenspolitiek: de angel uit de maatschappelijke discussie. De laatste 2 hoofdstukken zijn: Bedrijven als privé-eigendom: een ernstige vergissing en Associaties: een nieuwe samenwerkingsvorm in het bedrijfsleven.

Onze collega, bedrijfskundig ingenieur Ruud Thelosen, docent aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven, behandelt de vraagstukken vanuit het anthroposofische gezichtpunt van de sociale driegeleding. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt in 3 belangrijke levensgebieden: het sociaal maatschappelijke gebied (het sociale leven, inclusief kunst, cultuur, onderwijs en wetenschap), het rechtsgebied (inclusief de overheid en de politiek) en het economische- of bedrijfsleven. Bij ieder van de 3 gebieden hoort een ethisch principe, respectievelijk vrijheid, gelijkheid en solidariteit. De specifieke opgave voor het rechtsleven (overheid en politiek dus) ligt in de bevordering van gelijkheid, van de autonomie van de 3 geledingen ten opzichte van elkaar. Inspiratie is Trias Politica van Montesquieu, die uit gaat van een strikte scheiding tussen wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Zo formuleert Ruud een korte en krachtige politieke ethiek, zijns inziens een maatschappij visie, die het tanende vertrouwen in de overheid kan keren.

Knap hoe Ruud vervolgens belangrijke, actuele, complexe, ethische vraagstukken helder en consistent behandelt, een geslaagde bedrijfskundige analyse vanuit een expliciete referentie.

Het geheel mondt uit in heldere principiële, radicale stellingnames: “bedrijven als privé-eigendom: een ernstige vergissing”, en “associaties: een nieuwe samenwerkingsvorm in het bedrijfsleven”. Hij haakt aan bij de discussie over het Rijnlandse en het Angelsaksische model: “Noch de aandeelhouders, noch personeelvertegenwoordigers, noch enige andere groep belanghebbenden kunnen a-priori enige aanspraak maken op eigendom” en “Het bedrijfsleven heeft dus niet alleen een strikt financiële doelstelling maar ook een maatschappelijke doelstelling”.

Al met al een zeldzaam boekje. Knap ook om zoveel zaken doorzichtig te maken binnen 90 pagina’s. Het lijkt mij een geval van: in de beperking toont zich de meester, een aanrader voor de maatschappelijke verantwoorde bedrijfskundige


De Overheid heeft inmiddels ook het belang erkend van de drie kernwaarden die ook in het boek Trias Politica Ethica uitgebreid besproken worden.
Helaas onderkent zij nog niet dat deze kernwaarden in verschillende maatschappelijke gebieden thuishoren. Zonder dat uitgangspunt blijft de discussie over botsende warden een abstracte!

Zie onderstaande tekst van het Ministerie van Justitie.

Kernwaarden van de rechtsstaat Rechtsstaat behoeft onderhoud !

Maatschappelijk draagvlak voor de rechtsstaat is essentieel voor het goed functioneren ervan, maar blijkt in een mondige en pluriforme samenleving niet vanzelfsprekend. Onderzoek van onder meer het SCP, geeft geen reden om te spreken van een acute vertrouwenscrisis, maar het geeft bepaald ook geen aanleiding om rustig achterover te leunen.

Het in stand houden van de rechtsstaat gaat niet vanzelf. De organisaties van de rechtsstaat moeten bijvoorbeeld hun werk goed (kunnen) blijven doen, willen mensen hun vertrouwen daarin niet verliezen. Er doen zich door de tijd heen ook steeds nieuwe verschijnselen en vraagstukken voor die soms tot heftige discussies leiden over de manier waarop we in Nederland aan de rechtsstaat hebben vorm gegeven en tot acties die de rechtsstaat voor nieuwe uitdagingen stellen. Daarom is permanent aandacht voor de rechtsstaat nodig, zowel van de kant van de overheid als van de kant van burgers en hun organisaties.

Mensen hebben voldoende kennis, de juiste houding en vaardigheden nodig om als burgers in Nederland de principes van de rechtsstaat in het dagelijks leven gestalte te geven. Vooral als de principes van de rechtsstaat en de daarop gebaseerde regels met elkaar botsen of lijken te botsen in een concrete situatie is dat niet gemakkelijk ".

Drie belangrijkste kernwaarden.
In de rechtsstaat draait het allemaal om de menselijke waardigheid. Volgens de commissie staan drie kernwaarden centraal in de rechtsstaat:
* vrijheid,
* gelijkwaardigheid en
* solidariteit.
De andere waarden van de rechtsstaat vloeien hieruit voort.

Vrijheid: Alle mensen in Nederland zijn vrij om te denken, te zeggen en te doen wat ze willen, maar alleen als ze daarmee de vrijheid en veiligheid van anderen niet in gevaar brengen of de gelijkwaardigheid van anderen ontkennen.
Gelijkwaardigheid: Alle mensen in Nederland zijn gelijkwaardig, want de menselijke waardigheid van de een is niet belangrijker dan die van de ander.
Solidariteit: Alle mensen in Nederland moeten het zich aantrekken als anderen in onvrijheid leven of niet gelijkwaardig worden behandeld. Naar vermogen moet men anderen helpen.
In de praktijk kunnen deze kernwaarden met elkaar botsen of er doen zich dilemma's tussen (kern)waarden voor. Denk bijvoorbeeld aan veiligheid versus vrijheid en vrijheid van meningsuiting versus vrijheid van geloof.

Commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat onder leiding van prof. W. van de Donk (lid WRR).

Het is voor burgers niet altijd duidelijk wat de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat zijn en hoe zij hier in de praktijk mee moeten omgaan. De Commissie 'Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat' is gevraagd om te adviseren over een beleidskader voor het uitdragen van kernwaarden van de rechtsstaat.
Op 13 februari 2008 heeft de Commissie haar advies gepresenteerd aan de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Meer informatie
Advies van de maatschappelijke commissie 'Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat'13-02-2008 | pdf-document, 2.15 MB

Startnotitie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat08-03-2007 | pdf-document, 27 KB